Beginletter D

Dabbaseth, bult van een kameel. Joz.19:11
Dagon, geëerde vis; ook koren (afgod van Asdod; zon, god van de) (vruchtbaarheid en de landbouw).
Daleth, deur.
Dalfon, dapper. Est.9:7
Dalmanuta, het deel van de arme. Mar.8:10
Dalmatie, kustgebied ten noorden van Griekenland. 2Ti.4:10
Damaris, (ongehuwde) vrouw. Han.17:34
Damaskenen, uit Damaskus. 2Kor.11:32
Damaskener, uit Damaskus. Gen.15:2
Damaskus, hoofdstad van Aram, nu Syrië.
Dammim, bloed (in het meervoud.), of trossen (wijngaarden). 1Sa.17:1
Dan, oordeel, oordelende rechter.
Dan-Jaan, rechter van het bosland; of bosland van Dan. 2Sa.24:6
Daniel, oordeel van God (d. i. die oordeel uitspreekt in de naam van God) of mijn oordeel, mijn rechter is God.
Danna, laag land (stad in een vlak land gelegen. Joz.15:49)
Dara, parel van wijsheid. 1Kr.2:6
Darda, parel van wijsheid. 1Kon.4:31
Darius, beteugelaar, koning.
Darkon, doorborend.
Dathan, behorende tot een fontein, of hun fontein.
David, bemind, beminde, geliefde.
Debir, een Godspraak.
Debora, honingbij, of welsprekend.
Dedan, voorwaarts leidende (grote aanwas van gezin).
Dedanieten, volk van grote gezinnen. Ezr.4:9
Dehavieten, dorpelingen. Ezr.4:9
Dehuel, aanroeping van God, kennis van God.
Dekapolis, land der tien steden.
Deker, doorborend. 1Kon.4:9
Delaja, opgetrokken, opgeheven door Jehova.
Delila, teder.
Demas, betekenis onbekend.
Demetrius, betekenis onbekend.
Derbe, stad in Lykaënië.
Deuteronomium, tweede wet, herhaalde wet.
Diana, Griekse Godin. Artemis.
Diblaim, twee klompen vijgen. Hos.1:3
Diblath, klomp koek. Eze.6:14
Dibon, wenende, treurende.
Dibon-Gad, wenende, treurende.
Dibri, belofte (des Heeren). Lev.24:11
Didymus, tweelingbroer.
Difath, verpletteraar (van vijanden. 1Kr.1:6
Dikla, een palmboom.
Dilan, grote pompoen of komkommer. Joz.15:38
Dimna, mesthoop. Joz.21:35
Dimon, veilige rust, ongestoorde stilte.
Dimona, veilige rust, ongestoorde stilte. Joz.15:22
Dina, gericht, geoordeeld, gewroken.
Dinhaba, zij geeft oordeel, richt.
Dionysius, van Jupiter afgevallen. Han.17:34
Diotrefes, voedsterling van Jupiter. 3Joh.1:9
Disan, gazelle, wilde geit.
Dison, gazelle, wilde geit.
Dizahab, plaat, overvloeiende van goud. Deu.1:1
Dobrath, schapenweide, of manier van spreken.
Dodai, bemind van Jehova. 1Kr.27:4
Dodanieten, welbeminden of leiders; zie ook Dedan.
Dodava, liefde van Jehova. 2Kr.20:37
Dodo, bemind van Jehova.
Doeg, vreesachtig, angstig.
Dofka, kloppende.
Dor, woning, verblijf, cirkel, rondgang.
Dorkas, hinde.
Dothan, twee putten.
Drussilla, met dauw bedekt. Han.24:24
Duma, stilte.
Dura, woning, verblijf, cirkel