Wie bouwde de tempel

David wilde een huis (tempel) voor de HEERE bouwen, maar de HEERE zegt tegen hem, dat niet hij, maar dat het zaad uit zijn lijf, voor de HEERE het huis zou bouwen!

2 Samuël 7:12-16

12 Wanneer uw (David) dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen.
13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel van zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid.
14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen
15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen.
16 Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.

Maar wat is dat zaad van David, is dat Salomo die de tempel bouwde of is dat iemand anders?
Als we de tekst goed lezen, wordt hier gesproken over iemand die uit David voort komt, en die een huis bouwt voor de HEERE (Jehovah), en dat zijn koninkrijk blijft tot in eeuwigheid.
Als dat op Salomo zou slaan, klop dat niet want zijn koninkrijk is niet gebleven tot in eeuwigheid, hij is gestorven en een ander is koning geworden in zijn plaats.
En vervolgens wordt er gezegd Ik zal hem tot een Vader zijn , en hij zal Mij tot een zoon zijn.
Het gaat hier dus niet over Salomo, maar over iemand anders, namelijk over Christus, waarvan Salomo een type is, Hij is namelijk de Zoon van God geworden door Zijn opstanding uit de dood.

Want als we alleen het oude testament lezen, weten we niet beter dan dat het Salomo is, maar als we het nieuwe testament beginnen te lezen komen al snel tot de ontdekking wie de ware zoon van David is:
Mattheüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, …..
En tegen Maria wordt gezegd in Lucas 1:31

Lucas 1:31-33

31 En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS.
32 Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogste genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven.
33 En Hij zal over het huis Jakob Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijn Koninkrijk zal geen einde hebben.

Hij is degene waarover 2 Samuël spreekt, als de Heer zegt: Wanneer uw (David) dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan.
Het duurde nog een hele tijd voor dat het in vervulling ging, David was allang gestorven maar God houd Zijn beloften, en die worden vervuld in Christus, namelijk degene die opstond uit de dood.
Toen de Here Jezus op aarde wandelde was Hij nog geen koning en had Hij nog geen koninkrijk ontvangen, maar Hij predikte dat het koninkrijk nabij gekomen was.

Mattheüs 4:17

17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

Dat koninkrijk ontving Hij pas na Zijn opstanding, en werd Hij de Zoon van God, want van toen aan kon Hij koning blijven tot in eeuwigheid, Hij had de dood overwonnen en leeft tot in eeuwigheid, en aan dat koninkrijk komt geen einde.

Maar hoe zit het nou met dat huis dat Hij zou bouwen? Bouwt de Here Jezus Christus ook een huis of een tempel? En wat voor tempel of huis is dat dan?
Vaak wordt er gezegd dat er nu geen tempel is, maar dat is een misverstand er is weldegelijk een tempel nu in deze tijd, wij (de Gemeente) zijn namelijk de tempel, waar God in woont.

1 Cor.3:16

16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont?

Als de apostel Paulus in Athene op de Areopagus staat, spreekt hij de menigte toe, dat hij daar een altaar gezien had voor de onbekende God, en zegt dan dat hij die verkondigt, die God die zij niet kennen, maar voegt hij er aan toe: De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; Handelingen 17:24.
Met andere woorden God woont niet huizen die mensen bouwen, dat is ook wat Salomo uitsprak voor dat hij met de tempel begon te bouwen:

2 Kron. 2:5-6

5 En het huis, dat ik zal bouwen, zal groot zijn; want onze God is groter dan alle goden. Doch wie zou de kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl de hemelen, ja, de hemel der hemelen, Hem niet bevatten zouden?
6 En wie ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten ware om reukwerk voor Zijn aangezicht aan te steken?

God is veel te groot om in een stenen of houten huis te wonen, maar in plaats daar van woont Hij in Christus en Zijn lichaam (de Gemeente), in de Korinthe brief zegt Paulus dat wij de tempel van God zijn.

2 Cor 6:16

16 Want gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een Volk zijn.

Welk een genade voor ons die geloven en toe gevoegd zijn aan Christus, Hij is begonnen met het gebouw Hij is het fundament en de uiterste hoeksteen.

Efeziers 2:21-22

21 Op Welke het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere;
22 Op Welke ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.

Of zoals de apostel Petrus schrijft in zijn brief dat Christus een levende steen is, en dat ook wij als levende stenen gebouwd worden tot een geestelijk huis.
Maar wie bouwt dat huis? God is het die het bouwt door Christus, zoals uiteen gezet wordt in de Hebreën brief.

In Hebreën 3:2-6 legt apostel Paulus uit dat Christus Jezus getrouw was aan God, gelijk Mozes dat was in zijn huis, en dan vervolgt de apostel met, dat Christus meer eer ontvangt dan Mozes, omdat Hij degene is die het huis bouwt, en daarom meer eer ontvangt dan het huis zelf. Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; maar Die dit alles gebouwd heeft, is God. Mozes was wel getouw als dienaar, maar Christus is getouw, als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn.

Dus de tempel die Salomo bouwde is een beeld (type) van Christus en de Gemeente, welk een rijkdom hebben we ontvangen van de Heer, dat we Hem kunnen dienen uit genade.